- fer
- fer [fer]〈m.〉1 ijzer2 strijkijzer3 degen4 hoefijzer5 〈meervoud〉ijzers ⇒ verlostang6 〈meervoud; formeel〉boeien ⇒ ketenen♦voorbeelden:1 le fer d'une lance • de punt van een speerle fer de lance • de speerpunt 〈ook figuurlijk〉le fer de lance d'une armée • de stoottroepen van een legerfer à talons • hakbeschermerfer blanc • blikfer étamé • blikfer fondu • gietijzerfer laminé • walsijzerchaussures munies de fer(s) • beslagen schoenen〈spreekwoord〉 il faut battre le fer pendant qu'il est chaud • men moet het ijzer smeden als het heet isfer à friser • krultangmarquer au fer rouge • brandmerkenfer à souder • soldeerbout〈figuurlijk〉 de fer • sterk, strengune volonté de fer • een onverzettelijke wilskrachten fer • ijzeren2 fer à vapeur • stoomstrijkijzerfer à repasser • strijkbout3 croiser le fer • de degens kruisenpar fer et par air • per spoor en per vliegtuig4 fer à cheval • hoefijzermettre un fer à un cheval • een paard beslaantomber les quatre fers en l'air • omvallen; 〈informeel〉op z'n gat vallenen fer à cheval • hoefijzervormig6 mettre aux fers • in de boeien slaan¶ croire qc. dur comme fer • ergens heilig van overtuigd zijnil y croit dur comme fer • hij gelooft er heilig in1. m1) ijzer2) degen3) hoefijzer2. fersm plboeien
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.